Of je nu een avondje zit te zappen of met je ochtendkoffie en boterham met kaas een krant openslaat, Afghanistan lijkt aan de orde van de dag. Keer op keer gaat het over ‘onze jongens’ in Kamp Holland, over een gesneuvelde soldaat, of heeft er wel iemand een menig over de vooruitgang (of juist niet) die er in Afghanistan wordt geboekt. Maar Nederland zit niet alleen in Afghanistan. Op 22 april 2009 zijn precies 1.887 Nederlandse militairen op missie. In Afghanistan, maar ook in Bosnië, Irak, Soedan, Bahrein en de internationale wateren rond Somalië. Ook in het verleden wilde Nederland zich nogal eens mengen in militaire of humanitaire conflicten. Wat heeft Nederland daar te zoeken? Kan een klein land als Nederland wel iets uitrichten? Hoe kritisch moeten we zijn over voorbije en huidige missies? En wat zijn de effecten van deze missies op de locale bevolking en de militairen zelf?
Om deze vragen te beantwoorden, spreken we deze avond met 3 (ex) militairen die, de een wat meer recentelijk dan de ander, voor Nederland op missie zijn geweest. De missies waar het vooral om zal draaien zijn die in Nieuw Guinea, Bosnië en Afghanistan. Hoofdgast deze avond is Prof. Dr. Joris Voorhoeve, voormalig minister van Defensie tijdens de val van Srebrenica, en tegenwoordig Lid van de Raad van State, hoogleraar in Leiden en Breda en voorzitter van Oxfam Novib. Hij zal praten over missies van toen en nu en over de wederopbouw van voormalige oorlogsgebieden.
Gepaster had de avond niet kunnen beginnen: Drumfanfare De Groeseindse Jagers zet de avond in met de “Cadetten Defileermars”, waarna de militairen zichzelf voorstellen. Hierop opent Ralf Bodelier officieel het podium en schalt het officieuze volkslied “Brabant” van Guus Meewis door de zaal.
Voorhoeve bijt echt het spits af met een algemeen verhaal over zijn tijd als minster en daarna. Hij vertelt over de erfenis van zijn voorganger Terbeek die hem Srebrenica na heeft gelaten. Tijdens zijn ministerschap, van 1994 tot 1998, had hij met een flink aantal missies te maken. Bosnië en Rwanda springen natuurlijk direct in het oog, maar ook in Haïti en Cyprus waren er missies. Temidden van al deze missies werd hem opgelegd om 1 miljard te bezuinigen binnen defensie, een onderwerp wat later op de avond zeker nog ter sprake komt.
Voorhoeve is kritisch over de Nederlandse interventies, maar vindt dat ook gezond. Zijn oordeel? “Het militaire gedeelte gaat goed, maar de nazorg schiet tekort.” Hij vergelijkt een oorlogsgebied met een patiënt in een ziekenhuis. Wat Nederland doet is een chirurg op de patiënt loslaten, om hem vervolgens direct na de operatie buiten te schoppen. In 2 op de 3 landen waar oorlog heeft gewoed, breken binnen 10 jaar opnieuw conflicten uit. Over dit thema heeft hij ook twee publicaties op zijn naam staan, namelijk From War to the Rule of Law (2007) en Rechtsstaat in Ontwikkelingslanden (2008). Het allerbelangrijkste criterium voor naoorlogse stabiliteit is een goede rechtsstaat met instellingen voor vreedzame conflictoplossing. De economische situatie zal zich daarna automatisch stabiliseren.
Ook de rol van de VN en de kaders waarin Nederland militairen uitzendt, worden kort besproken. Wanneer kan, mag en moet je ingrijpen? In het kort: de VN moet ingrijpen wanneer mensenrechten geschonden worden, maar vanwege bureaucratie, belangenverstrengeling en het vetorecht van bepaalde naties is dit “makkelijk gezegd, maar moeilijk gedaan”.
Meike de Jong heeft een gesprek met Henk Willemse die spreekt over zijn ervaringen in Papoea Nieuw Guinea. Henk Willemse was nog nooit buiten de Nederlandse grenzen geweest toen hij in 1961 naar Papoea Nieuw Guinea werd gezonden als “rijksambtenaar” en 7 weken op de boot zat om vervolgens aan te komen in koppensnellersgebied zonder weten wat hij er precies moest doen. Voor hem is het een kwalijke zaak dat Nederland daar aanwezig was en er meer dan 100 man zijn gesneuveld in een missie die vanaf het begin af aan gedoemd wat te mislukken. Hij voelt zich nog steeds schuldig over de onmacht van Nederland en de loze beloften die de Papoea’s zijn gedaan. Dit schuldgevoel heeft hij omgezet in een NGO voor de Papoea’s. Voorhoeve nuanceert de situatie door te vertellen dat er zeker mensen geholpen zijn, maar dat Nederland niet op kon tegen Indonesië dat op dat moment ook door de VS werd gesteund.
Wanneer moet je nu echt ingrijpen en waar ligt die grens?, vraagt Ralf zich af. Voorhoeve denkt dat de rechtvaardigheid van ingrijpen soms alleen achteraf gemeten kan worden. Soms is het echter “stenen optillen die we alleen op onze voeten kunnen laten vallen” en slecht optreden is vaak zelfs slechter dan helemaal niks doen. Wat betreft Irak: enkel de toekomst zal het leren.
Na de pauze met Libanese Falafels met knoflooksaus is het de beurt aan Bosnië-veteraan Willem Linders die lange tijd doorbracht in Bosnië. Tegenwoordig vormt hij een one-man hulporganisatie. Hij heeft “een stukje van zijn hart in Bosnië achtergelaten” en keer regelmatig terug naar een klein dorpje waar hij dat hervindt.
Hij benadrukt dat het kennen van de cultuur cruciaal is voor het slagen van een missie. Zo vertelt hij een verhaal over hoe hij met een simpel glaasje locale rakia vertrouwen weet te winnen. Afghanistanganger Bruns sluit zich daarbij volledig aan. “Gebieden veroveren en mensen doorschieten heeft geen zin. Je moet de mensen voor je winnen zodat de steun voor de Taliban verdwijnt.”
Natuurlijk wordt ook ‘hoofdpijndossier’ Srebrenica aangestipt. Wanneer de vraag uit het publiek komt wat Voorhoeve, wetend wat hij nu weet, anders zou hebben gedaan antwoordt hij: “Ik had nooit minister van defensie moeten worden” en lijkt dit semi-serieus te menen. Toch komt de politicus in Voorhoeve naar boven wanneer hij de zwarte bladzijde die Srebrenica heet nuanceert. De enclave was simpelweg niet te verdedigen met zo weinig mensen. Met ongeveer 400 blauwhelmen is weinig uit te halen tegen een overmacht en met name door de beeldvorming van de media heeft Nederland last van “valse zelfbeschuldiging”. Hij mag als voormalig minister nog niet overal over praten omdat het dossier nog niet verjaard is, maar sarcastische opmerkingen over luchtsteun die niet kwam en een Britse officier die “toevallig” op vakantie was toen het allemaal gebeurde, geven een donkerbruin vermoeden dat Voorhoeve hier nog niet over uitgepraat is en hebben hem een open uitnodiging voor een toekomstig Wereldpodium opgeleverd. Daarmee verlaat Voorhoeve (op de vouwfiets richting treinstation!) dit Wereldpodium.
De discussie is echter nog niet ten einde en ook Lodewijk Brus krijgt de gelegenheid zijn verhaal te vertellen. Hij is recentelijk teruggekeerd uit Afghanistan waar zijn werk, naar eigen zeggen, met name bestond uit theedrinken en bureaucratische obstakels overwinnen. Aldaar heeft hij “de eerste steentjes gelegd van de lange weg naar wederopbouw”. Meike vraagt zijn mening over de stelling “vechten wanneer het moet, opbouwen wanneer het kan”. Het antwoord luidt dat ‘opbouwmissie’ eigenlijk een slechte term is. “Er valt niks op te bouwen, want er is niks. We kunnen ook niet verwachten dat wij daar wel even orde op zaken komen stellen. Een dergelijke drastische cultuurverandering in 20 jaar moet je niet eens willen, want dat kan niet.”
Nog even heeft het publiek de kans om de militairen vragen te stellen. De twee hoofdthema’s zijn training van de manschappen en het verwerken van de ervaringen. Bruns en andere ervaringsdeskundigen uit het publiek benadrukken dat de training tegenwoordig goed en zeer uitgebreid is. Ook de vrouw van Willemsen komt aan het woord over haar ervaringen met haar man na zijn terugkeer uit Nieuw Guinea.
Als laatste worden de VN en NAVO nog kort onder de loep genomen. Er blijkt redelijk wat verwarring te zijn over precieze verantwoordelijkheden en inmenging. Linders heeft niet bepaald een hoge pet op van de VN. De VN is ongestructureerd en niet daadkrachtig genoeg. Landen zoals Nederland zullen dus altijd hun eigen gevoel voor ethiek mee moeten laten spelen bij beslissingen tot militair ingrijpen.
De gasten worden bedankt en cadeautjes worden uitgedeeld waarna het publiek met genoeg ‘food for thought’ de zaal verlaat op de marsklanken van De Groeseindse Jagers.
Tekst: Linda Mous
Foto’s: Marloes Coppes