De snel groeiende populariteit van biologisch, slow en lokaal verbouwd voedsel zijn een reactie op de mondialisering. Een grootschalige omschakeling zou echter een ramp zijn voor zowel het milieu als voor de allerarmsten. [Ralf Bodelier. Trouw, Letter & Geest, 21 september 2013]
De kans dat ik sommige vrienden en kennissen nog tegenkom bij de Aldi, lijkt nagenoeg nul. De een gaat voor slow food en haalt zijn vlees bij de groene slager. De ander doet al zijn inkopen bij de biologische supermarkt. Maar liefst drie kennissen verbouwen hun sla, courgette en spinazie in een eigen moestuin. Stonden in mijn woonplaats vijf jaren geleden nogal wat volkstuinen te huur, vandaag zijn ze allemaal vergeven en is er een wachtlijst. Biologisch voedsel, slowfood en lokaal verbouwde producten zijn onmiskenbaar in opmars.
De vooruitstrevende stedelijke en invloedrijke elite loopt daarin voorop. Velen van hen zet-ten zich ooit in voor de multiculturele samenleving en de Derde Wereld, of tegen kernwapens en de klimaatverandering. De voorstanders van ‘bio, slow en lokaal’ zijn kosmopolieten, wereldburgers, die het goed voorhebben met mens, dier en milieu.
Voor wie nog niet zo thuis is in het metier: biologische boeren zien af van kunstmest, pesticiden en genetisch gemodificeerde gewassen. Slow food wil terug naar de ambachtelijke vervaardiging van ons eten. De voorstanders van stads- en streeklandbouw betrekken hun voedsel zo veel mogelijk uit de eigen omgeving. En allemaal hopen ze dat de intensieve, mondiale en hightech productie van ons voedsel op de schop gaat.
De voorkeur voor bio, slow en lokaal groeit het sterkst in landen als Denemarken, Oostenrijk, Zwitserland, Nederland en Duitsland. De consequenties van deze hang naar bio, slow en lokaal zijn echter wereldwijd. Om de westerse markten te bedienen, nam het areaal aan biologische landbouwgrond in Polen binnen zes jaar toe met meer dan 500 procent. De afgelopen drie jaar vernegenvoudigde het aantal bioboeren in Roemenië. Hele landbouwconcerns in Peru, India, China en Mexico schakelen inmiddels over en bedienen nu Naturkostladen in Duitsland en Ekoplaza’s in Nederland. Afgelopen jaren kwam ik zelfs biologische boeren tegen in Ethiopië en Rwanda, al is dat bij nader inzien zo vreemd nog niet. Want Afrikanen boeren bij gebrek aan kunstmest, gewasbeschermers en geavanceerde soorten per definitie al biologisch. Dat bevalt hen overigens maar matig, behalve wanneer het Westen bereid is goed voor hun producten te betalen.
Afgelopen maanden zocht ik, persoonlijk en via mijn website, naar een verklaring voor deze opmars van ‘bio, slow of lokaal’. Waarom gaat de westerse elite steeds vaker voor am-bachtelijk bereide spaghetti en voor kaas van de boerderijwinkel? Waarom houden drukbezette dertigers en veertigers er plotseling een moestuin op na?
Dit is wat zij mij vertelden en wat overigens ook naar voren komt uit onderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut in Wageningen.
Met stip op één staat de eigen gezondheid. Ons industrieel bereidde voedsel is ongezond en onveilig. Al die E-nummers, al die antibiotica, al die voedselschandalen. Je weet niet meer wat je eet en wat er allemaal aan is toege-voegd. In de biologische keuken, of bij groenten uit de eigen tuin, hoef je je daar geen zorgen over te maken. Met worst van de streekmarkt en honing van de stadsimker herstellen wij het contact met de herkomst van ons voedsel.
Een stuk lager, op twéé, staan de dieren en het milieu. De intensieve landbouw leidt tot staartknippen bij biggen en snavelbranden bij kippen, tot een overbemest landschap en bijen die verdwijnen door pesticiden. En, tenslotte, op drie: ‘bio, slow en lokaal’ verbindt mensen. In de volkstuin knoop je snel een gesprek aan en in de boerderijwinkel kennen ze je nog bij naam.
Tegen het derde antwoord valt weinig in te brengen. Tegenover het intensieve landbouwbedrijf, waar één academisch opgeleide boer met voeder- en veegrobots een stal met 4000 vleesvarkens bestiert, is de kleine biologische boerderij met boerderijwinkel, buurt-moestuin en maandelijkse streekmarkt een oase van intermenselijk contact.
Het tweede antwoord leent zich voor meer discussie. Hoewel biologische boeren vaak vooroplopen in het verbeteren van het welzijn van hun dieren, haalt de intensieve sector hen net zo snel weer in. Legbatterijen voor kippen zijn sinds 2012 in de hele Europese Unie verboden. Het castreren van biggen is een aflopende zaak. Per 2018 wordt het afbranden van kippensnavels verboden. Tegelijkertijd moet Wakker Dier nog steeds strijd leveren tegen de plofkip, het afbranden van biggenstaarten en het ijzerarme dieet van vleeskalveren. Wie dierenwelzijn en milieu werkelijk aan het hart gaat, zou vandaag nog over moeten stappen op een vegetarisch menu. Vreemd genoeg, hoor je daar bij bio, slow en lokaal weinig over. Wat dat betreft is de beweging behoorlijk hedonistisch.
De eerste en meest gehoorde verklaring lijkt me ronduit problematisch. Hoezo is ons industrieel bereide voedsel ongezond en onveilig? De voedselsector geldt als een van de meest gereguleerde sectoren in Europa. Naar verluid worden alle kunstmatige toevoegingen, de E-nummers, uit en te na getest. Deskundigen wijzen gruwelverhalen over stoffen als aspartaam keer op keer naar de prullenbak. De kans om aan gevaarlijk voedsel te bezwijken, is in elk geval verwaarloosbaar. Zo is het aantal doden als gevolg van een voedselschandaal –van de Q-koorts en de gekkekoeienziekte BSE, tot de poepbacteriën in vlees van de VION- minimaal. Statistisch gezien loopt de Europeaan 260 keer meer kans te sterven aan de griep of 400 keer meer kans om zelfmoord te plegen, dan het leven te laten door onveilig voedsel.
Omdat dit belangrijkste antwoord van mijn vrienden en kennissen zo discutabel is, vermoed ik nog een onuitgesproken motief.
Achter hun voorkeur voor bio, lokaal en slow lijkt zich een verlangen naar veiligheid en overzicht te verstoppen. Ik vermoed hier een reactie op het verschijnsel dat we doorgaans globalisering noemen. De afgelopen decennia kwamen we terecht in een abstracte en onoverzichtelijke wereld, die zich via televisie en internet ongekookt in onze woonkamers meldt. Als antwoord op deze complexiteit en mondiale chaos lijkt een behoefte te groeien naar eenvoud en overzichtelijkheid.
Zo verlost het werk in de eigen, lokale moestuin ons even uit het razen van de globalisering. Tussen de sla en de broccoli wordt het bestaan op weldadige wijze afgebakend. Terwijl we in onze mondiale samenleving over alles in real time en virtual reality kunnen beschikken, verschaft een tuin ons weer het besef van de ‘ware’ tijd en van ‘werkelijke’ ervaringen. Hoeveel water of compost we ook bij ons tomatenzaadje doen, de plant groeit in zijn eigen tijd. Terwijl onze vingers op een tablet of toetsenbord geen kans meer krijgen om vies, vet of nat te worden, graven we, tussen kool en radijs in de essentie van het leven. Terwijl in Damascus stevig wordt gemoord, terwijl een geheime dienst in Washington onze email leest en klimaatdeskundigen wijzen op de poorten van hel, trekt de wereldburger zich even terug in zijn eigen, kleine en veilige paradijs.
Scherp wordt deze huidige voedseltrend geanalyseerd door de Amerikaanse socioloog Andrew Szasz in zijn boek Shopping our way to safety (2009). Szasz wijst op angst en onzekerheid als de belangrijkste oorzaak achter onze hang naar bio, slow en lokaal. Dat is overigens niet zozeer de angst dat we op dit moment afgetankt worden met dioxines en kanker-veroorzakende E-nummers. Het is vooral de angst dat het morgen fout kán gaan en dat er dan niemand meer is die ons daar nog tegen beschermt.
In een even dynamische als grenzeloze samenleving voelen we ons onbeschermd: tegen computervirussen, tegen extremistische moslims, tegen flitskapitaal en ja, tegen gevaarlijk voedsel. Om de een of andere reden hebben we bovendien de hoop opgegeven dat iemand, -de overheid- in staat is om ons veiligheid te bieden. We voelen ons naakt en overgeleverd aan oncontroleerbare machten, ver buiten ons zicht en ons bereik.
Het feit dat we ons terugtrekken, achter nationale grenzen, in gated communities en in de eigen keuken of moestuin, is dan ook een vorm van ‘omgekeerde quarantaine’. Wanneer in een geruststellende samenleving een ziekteverwekker opdoemt, dan plaatst een krachtige overheid deze in isolement en beschermt zo zijn omgeving. In een omgekeerde quarantaine echter, lijkt de overheid niet meer in staat om de ziekteverwekker te isoleren. Dan trekken we ons terug en isoleren we ons zelf van een zieke werkelijkheid. Zo’n ‘omgekeerde quarantaine’ is a-politiek, zo niet anti-politiek. We wantrouwen het voedsel in de supermarkt, we leven mee met de dieren in de intensieve veehouderij en verlangen naar meer sociale contacten. Maar we dwingen onze politici niet langer om deze kwesties nog in behandeling te nemen.
Het is deze a-politieke benadering van ons voedsel, die er toe leidt dat nog maar zelden de vraag wordt gesteld naar de gevolgen van ons culinaire isolationisme voor mensen buiten het rijke Westen. Zijn we met steeds meer bio, lokaal en slow ook in staat om de laatste 870 miljoen hongerigen in het arme Zuiden van voedsel te voorzien? Wat betekent het voor de drie miljard mensen die de komende decennia geboren zullen worden, dat steeds meer boeren in Peru, Rwanda en Mexico biologisch gaan telen om aan de groeiende vraag uit het Westen te voldoen?
Wanneer ik deze vragen aan mijn vrienden en kennissen stel, kijken zij doorgaans glazig. Zelf brengen zij armoede, honger of ondervoeding op wereldschaal op geen enkele manier in verband met hun verlangen naar duurzaam voedsel. Maar dat verband is er wel degelijk, zo stellen landbouwdeskundigen, waaronder Louise Fresco en Aalt Dijkhuizen in Nederland.
Zij betogen dat biologische boeren precies datgene afwijzen, wat in de afgelopen eeuw de wereldwijde voedselproductie enorm opstuwde. Het feit dat vandaag zes van de zeven miljard mensen voldoende te eten hebben, is onder meer te danken aan wat de aanhangers van bio, slow en lokaal zo verafschuwen: genetische veredeling van planten, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en vooral, van kunstmest.
Alleen al het afwijzen van kunstmest betekent dat de opbrengst van de biologische landbouw veel lager is dan die van de intensieve landbouw. Het afwijzen van veel gewasbeschermers heeft als gevolg dat een deel van de opbrengst wordt opgeofferd aan onkruid, schimmels en insecten. En met het afwijzen van genetische modificatie wordt het telen van varianten afgeremd die ook door kunnen groeien in lange periodes van droogte en over-stromingen, of die zelf al resistent zijn tegen schimmels en insecten. In alle gevallen is de opbrengst van de biologische landbouw aanmerkelijk lager dan die van de intensieve landbouw. En een lagere opbrengst drijft de prijs van voedsel stevig op, zeker wanneer de bevolking ook nog eens toeneemt.
Biologisch boeren is dan ook een forse rem op de kansen om de armsten van goed en goedkoop voedsel te voorzien. Mijn vrienden en kennissen betalen niet alleen meer voor hun groenten en brood bij Ekoplaza, zij drijven ook de prijzen van groenten en brood op van mijn vrienden en kennissen in de sloppenwijken van het Zuiden.
Door juist datgene af te wijzen wat de moderne landbouw in staat stelde enorme hoeveelheden voedsel te produceren voor een steeds lagere prijs, diskwalificeert de biologische landbouw zich niet alleen als instrument in de bestrijding van wereldwijde honger. Ze doet dat ook als potentiele leverancier voor een wereldbevolking waarvan over dertig jaar zeven miljard mensen in steden zullen wonen. Het verder ontwikkelen van intensieve landbouw, zo meende Aalt Dijkhuizen eerder in deze krant, is een ‘morele opdracht’.
De biologische landbouw bedreigt niet alleen de strijd tegen de armoede, ze bedreigt ook de ongerepte natuur. Omdat biologische boeren weigeren kunstmest te gebruiken, zullen zij gebruik moeten maken van andere meststoffen. Die kunnen zij verbouwen op extra landbouwgrond, of ze laten ze groeien op het eigen land, waardoor dat tijdelijk niet voor productie gebruikt kan worden. Links- of rechtsom, heeft biologische landbouw veel meer grond nodig. Deskundigen verschillen van mening over hoeveel landbouwgrond het hier gaat. Volgens optimisten is het maar een uitbreiding van twintig procent van het huidige areaal, anderen denken eerder aan een verdubbeling.
Het klinkt contra-intuïtief, maar dank zij de intensieve landbouw bleek het wereldwijd niet alleen mogelijk om in 2005 dúbbel zoveel graan te verbouwen dan in 1968. Bovendien was dat mogelijk op een vrijwel gelijk blijvend oppervlakte. Dank zij de wereldwijde inzet van intensieve landbouw, worden vandaag niet alleen zes miljard mensen gevoed, maar wordt ook veel wilde natuur gespaard. ‘In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, vallen ‘biolo-gisch’ en ‘duurzaam’ dus niet samen’, schrijft Louise Fresco in haar Magnum Opus ‘Hamburgers in het paradijs’. In het, overigens onwaarschijnlijke, geval van een grootschalige omschakeling naar biologische landbouw, zal ook in de meest optimistische schatting de Amazone of het Congobassin moeten worden omgeploegd.
In 1939 publiceert de uit nazi-Duitsland gevluchte schrijver Berthold Brecht zijn gedicht An die Nachgeborenen. Een gedicht dat start met de zinnen ‘Werkelijk, ik leef in duistere tijden. Wat zijn dit voor tijden waarin / een gesprek over bomen al bijna misdadig is / omdat het impliceert dat over zoveel wandaden wordt gezwegen.’
Wat Brecht hier aanklaagt, is de voorliefde van Duitse schrijvers en dichters voor lyrische thema’s uit de natuur op een moment dat zij al hun kritische aandacht op het nationaalsocialistische regime zouden moeten richten. Een gesprek over bomen lijkt onschuldig, maar is het niet wanneer het de plaats inneemt van een hoogstnoodzakelijk gesprek over bommen.
De woorden van Brecht zijn ook vandaag weer actueel. Wat we nodig hebben is geen om-gekeerde quarantaine, maar een nieuw politiek elan. Om werkelijk kosmopolitisch te zijn, zou de elite haar interesse voor ons dagelijks brood verder moeten tillen dan de eigen gezondheid, het leed van de plofkip of de sociale verarming. Wereldburgerschap betekent ook dat je problemen in moet brengen in het politiek debat, zoals dat eerder gebeurde met kernwapens of de multiculturele samenleving. Aan die discussie moet bovendien een belangrijk thema worden toegevoegd: hoe verenigen we onze weerzin tegen een abstracte en chaotische wereld, met de strijd tegen de honger, zowel in het hier en nu als in 2050?
Ralf Bodelier is cultuurfilosoof en leidt het Wereldpodium in Tilburg. Zijn laatste boek is ‘Kosmopoliet & Krottenwijk’.