Brabants Dagblad, 3 maart 2011
Tachtig miljard bezuinigen en een rechts kabinet: dat betekent dat de overheid zich terugtrekt.
Dat betekent dat er steeds minder geld is voor milieu, cultuur, sport en ontwikkelingswerk. Of we het nu leuk vinden of niet, nu subsidiepotten van het Rijk, de provincie of de gemeente op slot gaan, moeten maatschappelijke organisaties elders op zoek naar geld. Velen kloppen daarom aan bij het bedrijfsleven. Want met het einde van de crisis in zicht, wordt daar langzaam maar zeker weer geld verdiend.
Nu is er goed nieuws: ondernemers willen een deel van dat geld best uitgeven aan maatschappelijke doelen. Bovenal willen ze zich ook persoonlijk inzetten: als bestuurder, als coach of als vrijwilliger. Een recent onderzoek van ING en De Zaak constateert dat vier op de vijf ondernemers zich eerder zien als Robin Hood dan als Dagobert Duck. Vier op de vijf willen iets teruggeven aan de samenleving waar ze zoveel aan te danken hebben. En, belangrijker nog: vier op de vijf vinden het ‘leuk’ om maatschappelijke organisaties te steunen. Of dit ’teruggeven’ hun bedrijf ten goede komt, doet er minder toe, zo zeggen de ondernemers. Zeker, meer gemotiveerde medewerkers en een beter imago voor de onderneming, dat is mooi meegenomen. Maar voorop staat het niet. Voor ondernemers is het belangrijkste dat zij zich thuis voelen bij een maatschappelijke organisatie, en dat ze zich met de doelstellingen kunnen identificeren.
Het liefst helpen ondernemers door hun eigen kennis en ervaring met anderen te delen. Maar ook het doneren aan projecten scoort nog steeds hoog. Alleen het sponsoren van verenigingen laat na: sportclubs en zangkoren zullen helaas iets anders moeten bedenken.
Nu zou een ondernemer geen ondernemer zijn, wanneer hij niet zou willen weten wat er met zijn geld en inzet gebeurt. Bovendien zijn ondernemers gewend om met hun geld weer nieuw geld te maken. En die mentaliteit nemen ze mee in hun steun aan een milieuclub, een kunstenaarscollectief of ontwikkelingsorganisatie.
Dat is voor deze organisaties even wennen. Ook overheden wilden weten wat er met hun subsidies gebeurde, maar een ondernemer wil meer. Hij ziet zijn betrokkenheid als een investering die rendement moet opleveren. Dat hoeft geen financieel rendement te zijn, maar wel maatschappelijk rendement. Een toneelvereniging of ontwikkelingsorganisatie mag er niet zijn omwille van zijn goede intenties, maar om werkelijk verschil te maken. De uren en euro’s die ze aan het toneelproject fourneren, moeten leiden tot een professionele voorstelling, uitverkochte zalen en positieve recensies. De investering in een milieuproject mag niet stranden in bureaucratisch overleg, maar moet leiden tot een goed georganiseerd wandelgebied. Het geld voor een ontwikkelingsorganisatie moet niet wegvloeien in overhead, maar in het vestigen van nieuwe bedrijvigheid in Manilla of de bouw van een nieuwe wijk in Burkina Faso.
Gemakkelijk zal het voor maatschappelijke organisaties niet worden, maar heilzaam is het wel. Gewend aan easy money en de relatief grote vrijheid om naar eigen inzicht te handelen, voelen ook zij nu de tucht van het bedrijfsleven. Organisaties die in deze tijd willen overleven, en, beter nog, die willen floreren, zullen zich flink moeten aanpassen. Weg met de eindeloze vergaderingen, de boekhouding in een schoenendoos en de hooggestemde idealen. Op naar een cursus marketing, een fatsoenlijke boekhouding en tastbare en haalbare doelstellingen. Niet iedereen zal deze slag kunnen of willen maken. Hen rest niets anders dan wachten tot de overheidspotten weer gaan stromen, of in schoonheid te sterven.
Mirjam Vossen is journalist, ontwikkelingsgeograaf en redacteur van het Wereldpodium in Tilburg.