Sprookjesachtig mooi. Zo herinnert Alphonse Muambi zich Kivu, een gebied in het oosten van Congo. Muambi ontvluchtte het land in 1994 en keerde 2006 terug als verkiezingswaarnemer. De schok was groot. Het prachtige Kivu was veranderd in een desolaat gebied, met vluchtelingenkampen, massagraven en talloze bewoners die dierbaren hadden verloren. In het oosten van Congo woedt een oorlog, die al aan 4 miljoen mensen het leven heeft gekost.
Wat is gebeurde er in Congo, in de 15 jaar nadat zo hoopvol dictator Mobutu werd verdreven? Hoe werd dit schilderachtige ‘Zwitserland van Afrika’ het toneel van zo’n hardnekkig conflict? En wat hebben wij, als gebruikers van laptops en mobieltjes, daarmee te maken? Het zijn geen eenvoudige vragen, maar op dit speciale Wereldpodium over ‘failed state Congo’, worden ze grondig uitgediept.
Jan Pronk, oud-minister voor ontwikkelingssamenwerking, schetst in sneltreinvaart een aantal factoren die van Congo een falende staat hebben gemaakt. Congo treft het niet met zijn geschiedenis. In de koloniale tijd werd het een natiestaat zonder dat zijn inwoners zich één geheel voelden. Het feit dat Congo een groot en heterogeen land is, bemoeilijkt die eenwording. Gevolg: de officiële machthebbers hebben geen gezag, en daardoor verschrompelt de staat.
De mix van ‘falende staat’ en ‘rijkdom aan grondstoffen’ is een voedingsbodem voor conflicten. Alphonse Muambi schetst hoe het er aan toe gaat. Rond de mijnen in Oost-Congo, waar onder andere coltan, goud en tin wordt gewonnen, vechten fracties van drie verschillende rebellenlegers, deels gesteund door Rwanda. Ook het leger van Congo is een partij. Daarnaast zijn er talloze kleine, opportunistische fracties, die een graantje willen meepikken. “Het is voor niemand overzichtelijk, ook voor Congolezen zelf niet.”
En in die wirwar worden kostbare grondstoffen gedolven, die uiteindelijk hun weg vinden naar Nederland. Jan-Willem Scheijgrond van het Philips Corporate Sustainability Office schetst de route van de Congolese delver in de mijn, naar louche tussenhandelaren, naar smelters in China, naar de fabrieken, en uiteindelijk naar de Nederlandse consument. De tussenschakels zijn talrijk, en dat maakt meteen duidelijk waarom er moeilijk grip op te krijgen is. “We kunnen aan een stukje tin of goud niet zien waar het vandaan komt.”
En toch moeten bedrijven proberen daar grip op te krijgen, vindt Tim Steinweg van SOMO, een ngo die onderzoek doet naar multinationale ondernemingen. In Amerika zijn er al initiatieven om bedrijven te dwingen tot meer transparantie over de herkomst van metalen uit Congo. Ingewikkeld, dat beseft Steinweg zich terdege. Het grote gevaar is dat bedrijven dan maar helemaal metalen uit Congo gaan weren. En dat is niet de bedoeling: “Congolese groepen vrezen dat dit de lokale economie verder om zeep helpt, en het conflict verergert.”
Hoe moet het dan wel? Daarover ontspint zich in levendige discussie, met een bijdrage van studenten Elodie Kooiman en Ilse van Roermund. Bedrijven hebben hun verantwoordelijkheid, daarover is ook Philips het eens. Ze kunnen werken aan een certificeringssysteem voor ‘eerlijke’ grondstoffen uit Congo. Maar zij kunnen het niet alleen. Overheden kunnen helpen door eisen aan bedrijven te stellen. Consumenten kunnen druk op de fabrikanten opvoeren, en zuiniger omgaan met hun elektronica. Maar uiteindelijk moet het vooral in Congo zelf gebeuren. “De grondstoffen oorlog en de falende staat hangen samen”, zegt Jan Pronk. “Je moet beide oplossen. Je moet werken met degene die macht heeft. Zelfs met rebellengroeperingen moet je samenwerken. En als consument moet je beseffen dat jij ook een onderdeel bent van deze keten. Daarmee ben je een deel van het probleem, maar ook van de oplossing.”
Tekst: Mirjam Vossen
Foto’s: Marloes Coppes